Het Nederlandse onderwijs doet veel om leerlingen, studenten en docenten uit te dagen om zich optimaal te ontwikkelen. Maar de verschillen tussen scholen die het goede voorbeeld geven en de instellingen die achterblijven zijn te groot. Daarom blijft verbetering nodig en moeten achterblijvers leren van de kopgroep. Dat zeggen minister Bussemaker (OCW) en staatssecretaris Dekker (OCW) naar aanleiding van het Onderwijsverslag 2013-2014 (de Staat van het Onderwijs) dat vandaag door de Inspectie van het Onderwijs aan de bewindslieden werd aangeboden.
Het aantal zwakke en zeer zwakke scholen is sterk afgenomen en in het MBO hebben twee keer zoveel instellingen en opleidingen vastgelegd hoe ze de kwaliteit willen verbeteren. Het zijn voorbeelden van mooie resultaten, vinden de bewindspersonen. Minister Bussemaker complimenteert de leraren en schoolleiders met deze prestatie. “Dankzij hen hebben tal van leerlingen nu beter onderwijs dan voorheen. Want het zijn de leraren en schoolleiders die het verschil maken.”
Staatssecretaris Dekker: “Als ik op scholen kom waar leraren steeds op zoek zijn naar verdere verbeteringen, waar continu samen wordt gewerkt aan eigentijds en uitdagend onderwijs, dan proef ik letterlijk het plezier en enthousiasme onder leraren en leerlingen. In een lerende organisatie leren kinderen uiteindelijk het meest. Dat bevestigt ook dit Onderwijsverslag.”
Toch is er ook een groep die onvoldoende gemotiveerd is om het onderwijs te verbeteren. Volgens de bewindspersonen moeten deze scholen leren van de goede voorbeelden, omdat elke scholier of student recht heeft op het best mogelijke onderwijs.
Knelpunten benoemen
De inspectie signaleert ook knelpunten en risico’s. De bewindspersonen zeggen dat een verbetercultuur alleen mogelijk is als die ook worden benoemd. Eén van de knelpunten is de professionele ontwikkeling van de docent. Daar is wel veel aandacht voor, maar het is nog te weinig zichtbaar in de klas.
Dekker vindt dit een belangrijk punt: “Omgaan met de verschillende niveaus en talenten van leerlingen is iets wat bij een professionele docent hoort. We hebben er de afgelopen jaren weliswaar flink in geïnvesteerd, maar toch zie ik nog te weinig leraren die echt onderwijs op maat kunnen geven. Dat vraagt dus om blijvende aandacht – het is een hele opgave. En dat is niet alleen iets van de docent, maar ook van de schoolleiding. Van de schoolleiding verwacht ik goed personeelsbeleid, waarbij leraren in staat worden gesteld zich verder te ontwikkelen en daar ook op worden aangesproken.”
Schoolloopbaan
Uit het Onderwijsverslag blijkt verder dat leerlingen en studenten hun diploma sneller halen dan voorheen. In het basis-en voortgezet onderwijs blijven minder leerlingen zitten, voor het MBO geldt dat meer jongeren een diploma halen. In het Wetenschappelijk Onderwijs studeren studenten eerder af.
Dekker en Bussemaker vinden het op zich een positieve ontwikkeling dat leerlingen goed door hun opleidingen stromen, met weinig uitval. “Maar studiesucces zegt niet alles,” aldus Bussemaker. “Onderwijs is meer dan het snel afleveren van werknemers voor de arbeidsmarkt; onderwijs is ook bijdragen aan de ontwikkeling van volwaardige burgers, die hun grondrechten kennen, kritisch kunnen nadenken en kunnen omgaan met mensen die andere opvattingen hebben. Er moet dus ook voldoende ruimte zijn voor burgerschap en persoonsvorming – Bildung.”
Tegelijkertijd signaleert de Inspectie het risico dat het onderwijs minder flexibel wordt. Zo lijkt het moeilijker om over te stappen tijdens de schoolloopbaan en wordt de vraag opgeworpen of elke leerling dezelfde kansen krijgt. Dit mag er volgens de bewindslieden niet toe leiden dat scholen gaan selecteren op kansrijke leerlingen en de twijfelgevallen uitsluiten. Het onderwijs moet wel toegankelijk blijven voor iedereen, ook voor leerlingen die pas later tot bloei komen en willen overstappen of stapelen. De bewindspersonen nemen deze signalen serieus en vragen de Inspectie goed te kijken naar eventuele negatieve effecten van vroege selectie.
Wel benadrukken Bussemaker en Dekker dat er al veel ruimte is voor een flexibele inrichting van onderwijs. Zo kunnen leerlingen in het voortgezet onderwijs bijvoorbeeld voor vakken waar ze erg goed in zijn examen doen op een hoger niveau. Het is volgens de minister en staatssecretaris zaak dat scholen gebruik maken van die ruimte om permanent te kijken of leerling of student voldoende wordt uitgedaagd. Want laatbloeiers moeten ook kansen krijgen om door te groeien.