- Steeds meer meisjes kiezen een technische en exacte onderwijsrichting. Het aandeel meisjes binnen het Natuur en Techniekprofiel nam toe van 15% naar 26% op de havo en van 20% naar 38% op het vwo. In natuur en techniekopleidingen op het hbo steeg dit aandeel van 14% naar 20%.
- Het aandeel vrouwen (van 20-64 jaar) met werk is van 2011-2013 gelijk gebleven op 64% en hun economische zelfstandigheid op 53%.
- In het bedrijfsleven is het aandeel vrouwen in topfuncties toegenomen: in de top van de 100 grootste bedrijven groeide het aandeel vrouwen van 10% naar 15%. De groei in de non-profitsector was kleiner.
Dit zijn enkele conclusies uit de SCP/CBS-publicatie Emancipatiemonitor 2014 die op dinsdag 16 december verschijnt. De monitor is opgesteld op verzoek van minister Bussemaker van OCW, verantwoordelijk bewindspersoon voor het emancipatiebeleid.
Steeds meer meisjes kiezen een bètarichting, maar nog altijd minder vaak dan jongens
Hoewel jongens in groep 8 van de basisschool net iets beter scoren op de Citotoets, presteren meisjes al langere tijd beter in het voortgezet onderwijs, het mbo en in het hoger onderwijs. Het opleidingsniveau van jonge vrouwen is daardoor hoger dan van mannen.
Meisjes en jongens kiezen nog steeds verschillende richtingen in het onderwijs, maar in alle onderwijsniveaus neemt het verschil in richtingkeuze wel af. Meisjes kiezen nu vaker voor technische en exacte richtingen, vooral in havo/vwo en hbo, maar nog altijd minder vaak dan jongens. Na wijzigingen in de regels voor profielkeuze in 2007 nam het aandeel meisjes binnen het Natuur en Techniekprofiel op de havo toe van 15% in 2007/’08 naar 26% in 2013/’14 en op het vwo van 20% naar 38%. In het hbo groeide het percentage vrouwelijke studenten in bètarichtingen in die periode van 14% naar 20%. In het wo bleef dit ongeveer gelijk op 26%. Jongens kiezen minder vaak voor een opleiding in verzorgende richting dan meisjes. Wel is binnen elk onderwijsniveau het aandeel jongens dat een zorgopleiding volgt hoger dan het aandeel meisjes in een exacte studie.
Vrouwen nog even vaak aan het werk, bij mannen een terugloop
Sinds 2009 is de nettoarbeidsdeelname (percentage werkenden met een baan van minstens twaalf uur per week) van vrouwen van 20-64 jaar gelijk gebleven op 64%. Wel gingen tijdens de crisis steeds meer vrouwen actief op zoek naar een baan, zoals ook blijkt uit een vandaag verschenen CBS-nieuwsbericht.
Bij mannen liep de nettoarbeidsdeelname terug van 81% in 2009 tot 78% in 2013. Tussen 2011 en 2013 was die daling het sterkst: 2 procentpunten.
In 2013 waren vrouwen en mannen ongeveer even vaak werkloos (7,9% tegenover 7,8%). Aangezien mannen vaker in conjunctuurgevoelige sectoren werken is de werkloosheid onder vrouwen tijdens de crisis minder hard gestegen dan onder mannen. Daardoor is het verschil in werkloosheid tussen vrouwen en mannen – vrouwen waren tot nu toe altijd vaker werkloos dan mannen- zo goed als verdwenen.
Ook economische zelfstandigheid van vrouwen stabiel
Van de vrouwen van 20-64 jaar is 53% economisch zelfstandig: ze verdienen met werken minimaal een inkomen op bijstandsniveau. Sinds 2009 is het aandeel economische zelfstandige vrouwen gelijk gebleven, terwijl dat bij mannen is gedaald van 76% naar 73%.
Het verschil tussen mannen en vrouwen is mede te verklaren door het hoge deeltijdpercentage onder vrouwen. Bijna driekwart van de werkende vrouwen met een baan van minstens één uur per week werkt in deeltijd. Vrouwen werkten in 2013, net als in 2011, gemiddeld 26,4 uur per week. Bij mannen was dat 37,6 uur, iets minder dan in 2011 (38,2 uur).
Vrouwen vinden het minder belangrijk dan mannen om zoveel te verdienen dat zij in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Vrouwen met kinderen willen minder vaak in een voltijdbaan werken dan mannen.
Beloningsverschillen bij de overheid gedaald
In 2012 verdienden vrouwen in het bedrijfsleven gemiddeld bijna 80% van het bruto-uurloon van mannen. Bij de overheid was dat ruim 90%. Vergeleken met 2008 zijn alleen bij de overheid de beloningsverschillen afgenomen. Onder jongeren tot 30 jaar is het beloningsverschil het kleinst en bij de overheid verdienen jonge vrouwen meer dan jonge mannen. Uit een eerder verschenen CBS-publicatie blijkt dat onder werknemers met kinderen het loonverschil tussen mannen en vrouwen beduidend groter is dan onder degenen zonder kinderen, vooral in het bedrijfsleven.
Een deel van de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen is te verklaren uit verschillen in onder meer werkervaring, beroepsniveau, opleiding en leidinggeven. Ook als daar rekening mee wordt gehouden, blijft er een loonverschil over van 8% in het bedrijfsleven en 4% bij de overheid.
Mannen onderhandelen vaker dan vrouwen over hun salaris
Een mogelijke oorzaak voor de (nog) niet verklaarde beloningsverschillen is dat meer mannen dan vrouwen over hun salaris onderhandelen. Als ze een nieuwe baan krijgen onderhandelen 42% van de mannen en 25% van de vrouwen over hun salaris. Daarnaast vragen mannen vaker dan vrouwen tussentijds om een salarisverhoging (37% tegenover 26%).
Aandeel vrouwen in topfuncties gegroeid
In topfuncties (raden van bestuur/directies en raden van commissarissen/toezicht) in de 100 grootste bedrijven in Nederland nam het aandeel vrouwen toe van 10% in 2011 naar 15% in 2013. In de non-profitsector was het aandeel topvrouwen al hoog (30-35%) en is het alleen bij de sociaaleconomische instellingen gestegen. Bij de rijksoverheid steeg het aandeel vrouwen onder hogere en topambtenaren van 26% in 2010 tot 28% in 2014. Het aandeel vrouwelijke hoogleraren is gestegen van 13% in 2010 tot 16% in 2012.
De meerderheid van de vrouwen en ruim 40% van de mannen vindt dat het aandeel vrouwen in de top de komende jaren nog verder moet toenemen. Wel zijn vrouwen minder dan mannen gericht op doorstroming naar een hogere/topfunctie.
Formele kinderopvang blijft belangrijkste vorm van opvang, ondanks terugloop
Bij 7 van de 10 de ouderparen werken beide ouders, meestal in een voltijd-deeltijd combinatie. Het merendeel van de tweeverdieners met kinderen maakt gebruik van kinderopvang. Het gebruik van formele kinderopvang (kinderdagverblijf, gastouder, buitenschoolse opvang) is sinds 2011 afgenomen. De opvang van kinderen tot vier jaar door familie of vrienden nam toe. Toch is het kinderdagverblijf nog steeds de belangrijkste vorm van opvang voor werkende ouders met kinderen tot vier jaar.
Steeds meer moeders werken
Een alsmaar groter deel vrouwen blijft na de geboorte van het eerste kind evenveel uren werken als daarvoor. Tussen 2011 en 2013 steeg het percentage van 54% naar 58%, terwijl het percentage vrouwen dat minder ging werken daalde van 35% naar 31%. Minder dan één op de tien vrouwen stopt tegenwoordig nog met werken na de geboorte van het eerste kind.
De zorg voor gezin is voor vrouwen steeds minder vaak een reden om niet te willen werken. Wel verwachten vrouwen veel vaker (47%) dan mannen (16%) dat hun kansen op de arbeidsmarkt zullen afnemen met de geboorte van een kind.
Mantelzorg gaat vooral ten koste van vrije tijd
Vrouwen zijn vaker dan mannen (83% tegenover 79%) bereid om mantelzorg te verlenen aan zieke familieleden en zijn in de praktijk ook vaker mantelzorger (32% tegenover 28%). Vrouwen en mannen zouden vooral bezuinigen op hun vrije tijd als zij mantelzorg zouden moeten verlenen. Ze maken nog steeds weinig gebruik van zorgverlof in dit soort situaties.
Vrouwen vaker dan mannen thuis slachtoffer van geweld
Mannen zijn naar eigen zeggen vaker dan vrouwen slachtoffer van mishandeling (0,9 % versus 0,6%) en bedreiging (1,8% versus 1,2%). Vrouwen ervaren vaker seksueel geweld (0,15% tegen 0,07%). Terwijl mannen relatief vaak door een onbekende worden mishandeld of bedreigd, is bij het merendeel van de mishandelingen en bedreigingen van vrouwen de dader een bekende. Bij bijna drie op de tien mishandelde vrouwen is de (ex-)partner of een familielid de dader. Er lijkt van 2008-2013 sprake te zijn van een daling van het geweld dat vrouwen hebben ondervonden, terwijl het aandeel mannelijke slachtoffers ongeveer gelijk bleef.
Vrouwen leven langer dan mannen, maar hebben vaker ziekten en beperkingen
Vrouwen leven gemiddeld langer dan mannen. In 2013 was de levensverwachting (bij de geboorte) van vrouwen 83 jaar en van mannen 79 jaar. Wel brengen vrouwen die extra jaren in minder goede gezondheid door. Ze hebben vaker een langdurige ziekte of aandoening en ze kampen vaker met een beperking in horen, zien en/of bewegen dan mannen (15% tegenover 18%). Vrouwen roken en drinken minder vaak dan mannen. Ze hebben minder vaak matig overgewicht, maar vaker ernstig overgewicht.
SCP-publicatie 2014/37, Emancipatiemonitor 2014, Ans Merens en Marion van den Brakel (red.), Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau, december 2014, ISBN 978 90 377 0728 1, prijs € 33,50.
De publicatie is verkrijgbaar bij de (internet-)boekhandel of te bestellen via de website: www.scp.nl