In de Memorie van toelichting “Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2014)” zijn de maatregelen beschreven met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. U treft deze hieronder aan.
Artikel XV (artikel 1.6 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen)
In het nieuwe artikel 1.6, zesde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt bepaald dat, hoewel sprake blijft van partnerschap, de in het derde lid van dat artikel aan de partner gestelde eis voor aanspraak op kinderopvangtoeslag dat deze – kort gezegd – arbeid verricht, niet geldt voor partners die een uitgezonderde familierelatie hebben. Indien een ouder een partner heeft die in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont, ingevolge de bepaling voor samengestelde gezinnen als partner kwalificeert en bloed- of aanverwant is van de ouder in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn, dan heeft die ouder aanspraak op kinderopvangtoeslag (mits die ouder zelf uiteraard aan de overige voorwaarden voor de kinderopvangtoeslag voldoet). Voor de achtergrond van de wijziging wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie. Voor de reikwijdte van de uitgesloten familierelatie wordt gekozen voor bloed- of aanverwanten van de ouder in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn. Bloedverwant in de rechte lijn is iedereen die afstamt van de ouder. Dat zijn onder meer ouders, kinderen en kleinkinderen van de grootouders. Ingevolge artikel 3:1 van het BW wordt de graad van bloedverwantschap bepaald door het getal der geboorten. Dit betekent dat eerstegraads bloedverwanten ouders en kinderen zijn. Tweedegraads bloedverwanten in de zijlijn zijn broers en
zusters. Bij aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn kan het gaan om grootouders, ouders en (klein)kinderen, onderscheidenlijk broers en zusters van de ex-echtgenoot. In de onderhavige gevallen zal het betreffen een inmiddels overleden of de gescheiden
In aanvulling op het basispartnerbegrip van de AWR zijn in de Wet IB 2001 en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) nadere partnercriteria voor de inkomstenbelasting respectievelijk voor de toeslagen opgenomen. Met ingang van 1 januari 2012 is naar aanleiding van de motie Omtzigt c.s. dit partnerbegrip verder aangevuld. Doel van deze motie was om samenwonenden in samengestelde gezinnen verplicht als partner te laten kwalificeren, omdat deze anders een financieel voordeel zouden genieten ten opzichte van gehuwden. Daarom is met ingang van 1 januari 2012 voor de inkomstenbelasting en de toeslagen geregeld dat onder partner van de belanghebbende (mede) wordt verstaan degene die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste één van beiden staat ingeschreven.
De huidige vormgeving leidt er echter toe dat ook een kind, niet zijnde een pleegkind of bloedverwant in de eerste graad, dat komt inwonen bij een alleenstaande ouder met kind, als partner van de ouder kwalificeert. Dit zou in de genoemde situatie bijvoorbeeld tot verlies van het recht op de alleenstaande-ouderaftrek leiden of tot verlies van de aanspraak op kinderopvangtoeslag. In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is namelijk bepaald dat een ouder met partner slechts aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft, indien die partner arbeid verricht, gebruikmaakt van een voorziening die is gericht op arbeidsinschakeling,
dan wel scholing, een opleiding of een cursus volgt – hierna kortweg aangeduid als het verrichten van arbeid. Voorts kan zich een ongewenste situatie voordoen bij de aanspraak op een kindgebonden budget voor de ouder. Voor de bepaling van het recht van deze partner op een kindgebonden budget zou ook het inkomen van het als partner kwalificerende kind meetellen. Dat kan ertoe leiden dat de ouder niet zijn volledige aanspraak te gelde kan maken. Dat is niet de bedoeling van de wetgever geweest. Daarom wordt op grond van dit wetsvoorstel de relevante bepaling zowel voor de inkomstenbelasting als voor de toeslagen zodanig aangepast dat uitsluitend
meerderjarigen op basis van deze bepaling partner kunnen worden. De maatregel wordt ingevoerd met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012, zijnde de datum van inwerkingtreding van de wijziging van de partnerbepaling naar aanleiding van de genoemde motie Omtzigt c.s. Dit leidt er toe dat degenen die onbedoeld partner zijn geworden van een minderjarige alsnog aanspraak kunnen maken op voornoemde inkomensafhankelijke regelingen zonder dat de minderjarige kwalificeert als partner.
Aanspraak op kinderopvangtoeslag voor partners met uitgesloten familierelatie
De bepaling voor samengestelde gezinnen voor de inkomstenbelasting en toeslagen en het op grond daarvan kwalificeren als partner kan ook in een andere situatie ongewenste gevolgen hebben voor de aanspraak op kinderopvangtoeslag. Een ouder en een inwonende hulpbehoevende moeder of vader kwalificeren op basis van voornoemde bepaling als partners. Dat kan tot gevolg hebben dat de ouder geen aanspraak meer heeft op kinderopvangtoeslag. Een ouder met een partner heeft namelijk slechts aanspraak op kinderopvangtoeslag indien die partner – kort gezegd – arbeid verricht. In het algemeen overleg inzake arbeidsmarktbeleid en topinkomens op 2 juli 2013 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede naar aanleiding van eerder door de leden Omtzigt en Heerma gestelde vragen, toegezegd een oplossing voor deze problematiek te zullen zoeken.
De in dit wetsvoorstel opgenomen wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen leidt ertoe dat, ondanks dat sprake blijft van partnerschap, voor de aanspraak op kinderopvangtoeslag de aan de partner gestelde eis van het verrichten van arbeid niet geldt voor personen die een uitgezonderde familierelatie hebben. Tot deze uitgezonderde familierelaties worden bloed- en aanverwanten van de ouder in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn gerekend. Aangezien wel sprake blijft van partnerschap, telt het toetsingsinkomen van een dergelijke partner wel mee ter bepaling van de draagkracht en is daarmee relevant voor de hoogte van de kinderopvangtoeslag.
Bron : Rijksoverheid