Toespraak van minister Lodewijk Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) op congres over toezicht in de kinderopvang van GGD Nederland en VNG op dinsdag 1 oktober 2013 in Den Haag.Dames en heren,

Een paar dagen geleden kreeg ik een schokkend onderzoek onder ogen.

Een onderzoek naar de kwaliteit van de kinderopvang. Geschreven door een arts die zelf op inspectie ging. En geschokt was over wat hij zag.

En rook.

“De verpestende lucht, die u in den regel bij het betreden dier verblijven al dadelijk te gemoet komt, beneemt u den moed een stap verder te zetten in die holen van menschenverdierlijking”.

Hij kwam in duistere ruimtes waarin tientallen kinderen waren ‘samengeperst’.

“Ondragelijk was de hitte, onuitstaanbaar de benaauwde lucht, oorverdoovend het geschreeuw en gehuil dat die kleinen maakten.”

Hij bezocht een ‘wiegeninrigting voor behoeftige standen’ waar kinderen van ’s morgens zeven tot ’s avonds zeven in bewaring werden gegeven.

“Al dien tijd zijn ze aan de ondragelijkste verveling overgegeven en wendt men niets aan, om ze in geestelijken en ligchamelijken zin op te voeden.”

Aan het taalgebruik heeft u al kunnen horen dat het een oud onderzoek was.

Precies 150 jaar geleden (*november 1863) geschreven door Samuel Coronel. Een arts die de erbarmelijke arbeidsomstandigheden in zijn tijd aan de kaak stelde en wantoestanden in de kinderopvang aan het licht bracht.

In Amsterdam bezocht hij kinderbewaarplaatsen die particulieren op commerciële basis dreven en kwam tot zijn onthutsende conclusies.

Ik citeer Coronel omdat zijn onderzoek ons nog eens duidelijk maakt hoe ver we zijn gekomen met de kwaliteit van de kinderopvang en wat er kan gebeuren als er geen goed toezicht is.

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de kinderopvang ligt in de eerste plaats bij de aanbieders van de kinderopvang. Die zijn verplicht een veilige en pedagogisch verantwoorde omgeving aan te bieden, waarin kinderen zich goed en gezond kunnen ontwikkelen.

De overheid stelt hoge eisen aan de kwaliteit van de kinderopvang en controleert die ook. Als sluitstuk om de kwaliteit te waarborgen.

Dat maakt dat u zo’n verantwoordelijke taak heeft.

Een taak die de laatste tijd is veranderd en de komende tijd verder zal veranderen.

We hebben recent belangrijke stappen gezet om toezicht en handhaving effectiever te maken.

Met onaangekondigde inspecties, met minder nadruk op controles van documenten en meer nadruk op de pedagogische praktijk.

Nu wordt het tijd voor verdere stappen.

Er is bij betrokken partijen behoefte aan toezicht dat minder rigide is en meer ruimte biedt voor houder, toezichthouder en handhaver.

Omdat we de stabiele kindomgeving zo belangrijk vinden, is exact voorgeschreven hoe zo’n omgeving moet worden bereikt.

Zo hebben we voorschriften voor beroepskracht-kind-ratio, groepsgrootte, stamgroepen, vaste gezichten.

Die voorschriften laten weinig ruimte voor maatwerk en differentiatie.

Er is voldoende draagvlak voor verandering. Met een nieuwe manier van toezicht, die we kort en krachtig ‘Het Nieuwe Toezicht’ noemen.

Een vorm van toezicht waarbij de overheid de doelen vaststelt, maar de betrokken partijen in de praktijk beslissen hoe die doelen worden bereikt.

In het jargon hebben we het dan over een verschuiving van middeltoezicht naar doeltoezicht.

Ik vind dat een goede verschuiving, die kan leiden tot versterking van de kwaliteit van toezicht en handhaving en tot versterking van de kwaliteit van de kinderopvang.

Wat mij betreft wordt de vuistregel: doelvoorschrift waar het kan, middelvoorschrift waar het moet.

Voor zo’n verandering is zeven jaar geleden ook gekozen in het arbeidsomstandighedenbeleid. De overheid stelt sinds 1 januari 2007 de doelen vast, maar sociale partners in de sector beslissen zelf met welke middelen ze die doelen bereiken.

Om het anders te zeggen: de overheid geeft aan wat er bereikt moet worden, maar de betrokken partijen in de sector beslissen zelf hoe ze dat doen.

Dat maakt maatwerk mogelijk.

Die koers kies ik ook voor de kinderopvang.

Het accent van de wet- en regelgeving komt meer te liggen op het aangeven van doelen en minder op de manier waarop die kunnen worden bereikt.

Laat me een voorbeeld geven.

Hoe noodzakelijk is het dat we exact voorschrijven hoeveel binnen- en buitenruimte er minimaal per kind moet zijn?

Ik denk dat houders en ouders daar zelf afspraken over kunnen maken.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat we alle middelvoorschriften afschaffen. Dat kan gewoon niet. Ze zijn vaak onmisbaar. Het gaat over de veiligheid van jonge kinderen.

De overheid blijft eisen stellen aan de opleiding die beroepskrachten minimaal moeten hebben.

De overheid blijft eisen stellen aan het maximale aantal kinderen per leidster of leider.

We stellen een leidster-kind-ratio vast waar geen ondernemer onderuit kan.

We houden vast aan een goed en gedegen toezicht dat past bij deze tijd en deze sector.

Het is goed dat te benadrukken, want het is één van de essentiële verschillen met het onderwijs. Bij het toezicht in het onderwijs gaat het om toezicht in de publieke sector; bij het toezicht in de kinderopvang gaat het om toezicht in de private sector.

Ik verwacht niet dat ondernemers in de kinderopvang een loopje met de veiligheid van kinderen zullen nemen, maar we hebben het toch wel over een commerciële sector, met mogelijke druk van de markt.

Ik zie nog een essentieel verschil. In de kinderopvang gaat het over jongere kinderen dan in het onderwijs. Kwetsbare kinderen voor wie het bewaken van veiligheid en hygiëne belangrijker is dan voor oudere kinderen.

Het is van groot belang dat kinderen veilig zijn. Hun veiligheid heeft de hoogste prioriteit. Daarom hebben we na de Amsterdamse zedenzaak – en het daaruit voorvloeiende rapport van de commissie Gunning – ook besloten tot continue screening van medewerkers en andere maatregelen om de veiligheid te vergroten.

Het nieuwe toezicht zal uw werk voor een deel veranderen. Het afvinken op naleving van middelvoorschriften zal tot uw werk blijven behoren, maar als het om doelvoorschriften gaat, krijgt u meer ruimte om de geboden kwaliteit van de kinderopvang te beoordelen.

Het is de bedoeling dat de toezichthouder uiteindelijk beoordeelt of een locatie wel of niet voldoet aan alle middelvoorschriften, en beoordeelt of alle in de wet- en regelgeving vastgestelde doelen worden bereikt.

Per doelvoorschrift zou de toezichthouder een kwalificatie van ‘zwak’ tot ‘goed’, misschien zelfs ‘excellent’ kunnen geven.

Bij elkaar leiden die beoordelingen dan tot een eindoordeel voor een locatie. Ook van ‘zwak’ tot ‘goed’ en misschien zelfs ‘excellent’.

Als een locatie niet voldoet aan één of meerdere middelvoorschriften, krijgt die locatie een onvoldoende of ‘zwak’. Het eindoordeel zal dan ook leiden tot een waardering ‘onvoldoende’ of ‘zwak’.

Als niet wordt voldaan aan doelvoorschriften, volgt een hersteltermijn, in combinatie met verbeterafspraken tussen toezichthouder en houder. Leidt dat niet tot verbetering en blijft de beoordeling ‘zwak‘ of ‘onvoldoende’, dan loopt de houder het risico dat de locatie wordt uitgeschreven.

Het eindoordeel wordt, wat mij betreft, voor iedereen zichtbaar opgenomen in het Landelijk Register voor Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Dat is makkelijk voor ouders.

Ik verwacht dat uw werk hier inhoudelijk interessanter van wordt. Er komt meer ruimte voor uw professionele oordeel.

Hoe gaan we nu verder?

We gaan de uitgangspunten voor het nieuwe toezicht verder uitwerken. Wat willen we veranderen aan wet- en regelgeving? Wat heeft u nodig om uw taken uit te voeren?

Dat moet allemaal zorgvuldig gebeuren, maar doelstelling is het proces deze kabinetsperiode af te ronden.

Concreet gaan we met VNG en GGD Nederland verkennen wat nodig is om ervoor te zorgen dat u voldoende wordt toegerust.

Bijvoorbeeld door met elkaar in gesprek te gaan over het  beoordelen van concrete praktijksituaties waarin voldaan moet zijn aan doelvoorschriften. Zo kan er een gezamenlijk en een gedragen inzicht ontstaan over de vraag wanneer een situatie acceptabel is en daarmee voldoet aan de regels.

Ik wil daar nu nog niet te ver en te veel op vooruitlopen. Dat krijgt de Tweede Kamer dit najaar als eerste onder ogen.

Vanzelfsprekend ga ik daarna het gesprek aan met de VNG, GGD Nederland, de Branchevereniging Kinderopvang, BOinK, en de vakbeweging.

Daar blijft het niet bij. Dit najaar verwacht ik samen met staatssecretaris Sander Dekker (van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) ook te komen met een plan om kinderopvang, voorschoolse educatie en basisonderwijs beter op elkaar af te stemmen.

Het stelsel is nu te versnipperd.

Voor peuterspeelzalen, kinderopvang en voorschoolse educatie gelden nu verschillende kwaliteitskaders  en financieringsstructuren.

Dat werkt segregerend, marktverstorend en is verwarrend voor ouders.

Toespraak van minister Lodewijk Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) op congres over toezicht in de kinderopvang van GGD Nederland en VNG op dinsdag 1 oktober 2013 in Den Haag.

Dames en heren,

Ik zie de verandering van het toezicht vooral als een versterking.

Gericht op het waarborgen van de kwaliteit van de kinderopvang.

Geen kinderbewaarplaatsen, zoals er boven mijn oude crèche in Amsterdam stond, maar plezierige plekken waar kinderen zich goed en gezond kunnen ontwikkelen en met elkaar leren omgaan.

Veilige kinderopvang waar ouders hun kinderen met een gerust gevoel achter kunnen laten.

Erop vertrouwend dat hun kinderen in goede handen zijn.

Erop vertrouwend dat u een oogje in het zeil houdt.

We weten wat er kan gebeuren als het ontbreekt aan wettelijke regels en ontbreekt aan behoorlijk toezicht.

Dat heeft Coronel ons anderhalve eeuw geleden pijnlijk geschetst.

“Toneelen van verwaarloozing en zielenbederf die zich door geene pen laten beschrijven.”

Bron : http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/toespraken/2013/10/01/toespraak-van-minister-lodewijk-asscher-sociale-zaken-en-werkgelegenheid-op-congres-over-toezicht-in-de-kinderopvang-van-ggd-nederland-en-vng-op-dinsdag-1-oktober-2013-in-den-haag.html?