De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 16 februari 2018 over toezending afschrift brief aan de Nationale ombudsman over de voortgang van de afhandeling van dossiers, naar aanleiding van het rapport «Geen powerplay maar fairplay» (Kamerstuk 31 066, nr. 396).

De vragen en opmerkingen zijn op 6 maart 2018 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 15 mei 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,Anne Mulder

De adjunct-griffier van de commissie,Van Zuilen

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief aan de Nationale ombudsman naar aanleiding van het rapport «Geen powerplay maar fair play». Zij hebben nog enkele vragen naar aanleiding van deze brief.

Kan de Staatssecretaris aangeven om hoeveel «individuele gevallen» het gaat, welke op dit moment afgehandeld worden of reeds zijn afgehandeld? In hoeveel van de afgehandelde gevallen betrof het een foute interpretatie?

Kan de Staatssecretaris nogmaals ingaan op de stappen die worden gezet om herhaling van deze casus te voorkomen?

Waarom kan de Staatssecretaris «vanwege de zorgvuldige behandeling» niet zeggen hoe vaak excuses wordt aangeboden? Bij zorgvuldige behandeling zou men toch juist verwachten dat je dat wel kunt zeggen?

Naar aanleiding van het rapport wordt de werkwijze van de directie Toeslagen geëvalueerd en aangepast. Hoe staat het met deze evaluatie en met de voorstellen tot aanpassing? Is de Staatssecretaris bereid de Kamer voor de zomer te informeren over de voortgang en implementatie van de voorgestelde aanpassingen?

Een terugvordering van teveel ontvangen kinderopvangtoeslag moet leiden tot een terugbetaling in 24 maanden. Voor mensen waarbij dit moeilijk is kan een betalingsregeling worden getroffen. In dat geval betalen zij 24 maanden lang een lager bedrag en wordt een mogelijke definitieve toekenning van een nabetaling gedurende drie jaar verrekend. Het resterende bedrag wordt kwijtgescholden. Is deze regeling alleen van toepassing bij deze toeslag en de afhandeling daarvan of komt deze regeling bij meerdere toeslagen voor waar mensen met een terugbetaling te maken hebben? Zo ja, bij welke toeslagen/terugvorderingen of betalingen en hoe vaak komt dit voor?

Wat waren de overwegingen uit de uitspraak van de Raad van State van 8 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:589) om gedeeltelijke betaling in strijd te achten met de wet en de vaste jurisprudentie?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Nationale ombudsman naar aanleiding van het rapport «Geen powerplay maar fairplay». Deze leden maken graag gebruik van de gelegenheid om enkele vragen over deze brief te stellen.

Allereerst merken de leden van de CDA-fractie op dat het deel van de ouders die onterecht geen kinderopvangtoeslag ontvangen heeft, onrecht is aangedaan en dat deze ouders in een bijzonder nare positie zijn gebracht. De kinderopvangtoeslag werd stopgezet, de ouders hadden geen idee waarom en kregen hierop ook geen antwoord en jaren later mochten ze aantonen dat ze ook na stopzetting de volledige kosten voor kinderopvang exact op tijd betaald hebben. Veel ouders konden de volledige kosten voor kinderopvang zonder toeslag niet eindeloos betalen en zijn noodgedwongen gestopt met werken. Het oordeel van de rechter over deze gang van zaken was niet mals en de ouders die in bezwaar en beroep gegaan zijn, werden in het gelijk gesteld. De Raad van State oordeelde op 8 maart 2017 dat de Belastingdienst in strijd met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) heeft gehandeld. De Raad van State oordeelde op 29 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:817) zelfs dat door het handelen van de Belastingdienst de ouders de kans is ontnomen duidelijkheid te geven over de betalingen of onvolkomenheden in de betaling te herstellen. De Belastingdienst mocht zich daarom niet op het standpunt stellen dat voor de ouders wegens het niet betalen van de totale kosten van kinderopvang geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestond. Met andere woorden: de Belastingdienst heeft zo onrechtvaardig gehandeld, dat de ouders niet eens meer hoeven aan te tonen alle kosten voor kinderopvang betaald te hebben, terwijl dit wel een voorwaarde is voor het recht op kinderopvangtoeslag.

De leden van de CDA-fractie vinden het van belang dat de Belastingdienst effectief kan toetsen of de kinderopvangtoeslag rechtmatig wordt uitbetaald. Daar horen dus rechten bij om de toeslag tijdelijk niet uit te betalen, maar ook plichten om dit onderzoek zo snel mogelijk uit te voeren en ouders goed te informeren wat er van hen verlangd wordt en wanneer zij, als alles goed blijkt, weer toeslag zullen ontvangen.

In de door de Nationale ombudsman onderzochte gevallen is de kinderopvangtoeslag echter niet tijdelijk opgeschort, maar geheel stopgezet en zijn de ouders geblokkeerd. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom die beslissing genomen is, wat de juridische verschillen zijn en of de Belastingdienst nog steeds toeslagen stopzet in plaats van opschort? Zijn de ouders in kennis gesteld van de blokkade en konden de ouders bezwaar maken tegen de blokkade?

Kan de Staatssecretaris aangeven wat de concrete reden was voor de stopzetting en de blokkade? De Staatssecretaris schrijft dat ouders bij opschorting gewezen worden op de mogelijkheid van bezwaar. Klopt het dat de Belastingdienst bij de stopzetting bij ouders van het desbetreffende gastouderbureau juist niet gewezen zijn op de bezwaarmogelijkheid?

De leden van de CDA-fractie verwijzen hierbij ook naar de uitspraak van de Raad van State van 8 maart 2017, dat het ouders niet duidelijk had kunnen en hoeven zijn dat zij bezwaar hadden moeten maken indien zij het niet eens waren met de stopzetting van de kinderopvangtoeslag. Waarom schrijft de Staatssecretaris dan in zijn brief dat de aanvrager gewezen wordt op de mogelijkheid tegen de opschorting door de Belastingdienst in bezwaar te gaan? Vanaf wanneer is dit de praktijk van de Belastingdienst of is de bezwaarclausule alleen in deze casus achterwege gelaten? Kan de Staatssecretaris aangeven of de Belastingdienst bij opschortingen van toeslagen momenteel ook de motivatie toevoegt, zodat ouders gemotiveerd en niet alleen pro forma bezwaar kunnen maken?

Een ander probleem in deze casus was dat de Belastingdienst steeds om gegevens vroeg en oordeelde dat de gegevens onvolledig waren, maar niet aangaf welke gegevens ze nog nodig had. Ouders wisten dus niet wat ze moesten aanleveren richting de Belastingdienst. Kan de Staatssecretaris dit bevestigen en aangeven of bij huidige opschortingen altijd wordt aangegeven welke gegevens de Belastingdienst nodig heeft om het recht op kinderopvangtoeslag te toetsen?

Klopt het dat de Staatssecretaris aan de Nationale ombudsman heeft aangegeven dat er in deze casus signalen van een speciaal opsporingsteam waren, met de strekking dat sprake zou zijn van misbruik en oneigenlijk gebruik van toeslagen? Zo ja, welke signalen waren dit? Zijn deze signalen ook kenbaar gemaakt aan de desbetreffende ouders en het gastouderbureau?

De leden van de CDA-fractie merken op dat het nog niet eenvoudig zal zijn het aangedane onrecht te herstellen. Het grootste deel van de ouders heeft hun bezwaar na jarenlange strijd maar opgegeven, dacht dat de Belastingdienst het wel beter zou weten of wilde gewoon van de zaak af zijn. Klopt het dat deze ouders geen betalingsregeling konden aanvragen omdat ze in de categorie «opzet en grove schuld» geplaatst waren?

Nu de Belastingdienst in individuele gevallen excuses gemaakt heeft, is de situatie veranderd. Kan de Staatssecretaris aangeven wat dit betekent voor de ouders die wel bezwaar gemaakt hebben, maar uiteindelijk toch onterecht de kinderopvangtoeslag hebben terugbetaald? Wat kunnen ouders doen die, met de kennis van nu, ten onrechte beschuldigd zijn van opzet en grove schuld, maar hun bezwaar hebben opgegeven? Kan de Staatssecretaris tevens aangeven waarvoor excuses zijn gemaakt aan de in zijn brief genoemde ouders en op welke wijze?

De leden van de CDA-fractie hebben twijfels bij de in de brief genoemde aantallen. Door het desbetreffende gastouderbureau is richting de Belastingdienst en de Nationale ombudsman aangegeven dat de Belastingdienst uitgaat van meer ouders dan het aantal ouders dat klant was bij het gastouderbureau. Er lijken dus klanten van een ander gastouderbureau te worden toegerekend aan het door de Staatssecretaris in zijn brief genoemde gastouderbureau. Ook schrijft de Staatssecretaris nu dat niet bij alle ouders die aangesloten waren bij het gastouderbureau de toeslagen zijn stopgezet, terwijl in de antwoorden op de Kamervragen van het lid Omtzigt nog vermeld werd dat bij alle aanvragers van het betreffende gastouderbureau de kinderopvangtoeslag is stopgezet (Aanhangsel Handelingen II, 2016/17, nr. 2720).

Kan de Staatssecretaris aangeven of de Belastingdienst zich bij de in 2014 en de in de periode tussen 2012 en 2014 genoemde aantallen ouders beroept op gegevens die door ouders zijn ingevuld bij de aanvraag van kinderopvangtoeslag, de gegevens van het gastouderbureau of een andere bron? Kan de Staatssecretaris de in de brief genoemde aantallen nog eens bezien en kijken of de cijfers gebruikt zijn van alleen dit betreffende gastouderbureau? Kan de Staatssecretaris bevestigen dat van de kant van de Belastingdienst is toegegeven dat 70 verkeerde Burgerservicenummers gekoppeld zijn aan het desbetreffende gastouderbureau, maar dat de Staatssecretaris in zijn brief nog steeds van de cijfers inclusief de 70 verkeerde Burgerservicenummers uitgaat?

Tot slot hebben de leden van de CDA-fractie vragen over de procedure rondom de schadevergoeding. Deze leden constateren dat door de stopzetting van kinderopvangtoeslag de financiële werkelijkheid voor ouders veranderd is. Het is ingewikkeld om die werkelijkheid te vergelijken met de fictieve situatie dat de toeslag niet zou zijn stopgezet om zo de schade te bepalen. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze ouders aannemelijk kunnen maken welke schade zij ondervonden hebben?

De leden van de CDA-fractie roepen de Staatssecretaris op verzoeken tot schadevergoeding eerlijk te beoordelen. Want hoewel er bezwaar en beroep openstaat tegen de afwijzing, is het voor ouders wiens jarenlange conflict met de Belastingdienst eindelijk geëindigd is een grote stap om weer te gaan procederen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks hebben nog enkele vragen naar aanleiding van het rapport «Geen powerplay maar fair play» en de voortgang van de afhandeling van de dossiers.

De Staatssecretaris heeft toegezegd dat er in dit geval minder snel geoordeeld zal worden dat sprake is van opzet of grove schuld als het gaat om het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen. Wordt dit beleid ook doorgevoerd naar andere dossiers van de Belastingdienst? Hoe verhoudt de nieuwe strategie van meer vertrouwen in de burgers zich tot het staande beleid van de Belastingdienst bij gevallen waar burgers niet kunnen voldoen aan betalingsverplichtingen?

De Staatssecretaris schrijft dat het niet in aanmerking komen voor een betalingsregeling naar draagkracht niet betekent dat er geen rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet. De leden van de fractie van GroenLinks vinden het inderdaad belangrijk dat er rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet. Zij vragen de Staatssecretaris of de Belastingdienst inmiddels volledig voldoet aan het verzoek van de motie van het lid Snels c.s. (Kamerstuk 34 785, nr. 46) om de beslagvrije voet bij elke vorm van invordering te respecteren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie vinden het heel zorgelijk dat bij de «onevenredig harde aanpak van 232 gezinnen met kinderopvangtoeslag» een dergelijk uitgebreid hersteltraject is opgestart. Zij vragen de Staatssecretaris of het herstellen van de beoordelingen in deze dossiers uit het verleden niet meer inzet kost dan een coulanceregeling? Kan de Staatssecretaris eens op een rij zetten wat er precies gewonnen wordt met de strenge beoordeling, als deze achteraf via een herziening op dossierniveau moet worden hersteld?

De leden van de SP-fractie waarderen uiteraard dat er aan herstel wordt gedaan. De voorgenoemde leden vragen zich echter wel af wat de Staatssecretaris en de Belastingdienst nu precies leren van dit stevige rapport van de Nationale ombudsman? Was in het in hun ogen te voorkomen geweest dat de Nationale ombudsman in het verweer was gekomen, als de Belastingdienst beter had geluisterd naar de persoonlijke omstandigheden? Welke stappen gaat de Belastingdienst zetten om in het vervolg dit soort ernstige dossiers niet te laten ontstaan? Op welke wijze wordt het burgerperspectief nu betrokken bij het beoordelen van kinderopvangtoeslag? Hoe wordt er omgegaan met de opmerking dat het voorkomen van onterecht uitgekeerde kinderopvangtoeslag onevenredig is met de grote financiële gevolgen voor mensen? Hoe gaat de Belastingdienst er voor zorgen dat mensen niet financieel de grond in worden geboord?

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris het toeslagendoolhof te verkleinen en daarmee problemen van grote aard te voorkomen. Is hij bereid dit te doen en welke zaken worden snel aangepakt?

Tot slot willen de leden van de SP-fractie opmerken dat het beschamend is voor Nederland dat zij enerzijds de rode loper uitrolt voor multinationals die via allerlei constructies fors minder winstbelasting betalen, omdat zij hun grondslag ernstig kunnen verkleinen, en anderzijds een onevenredige opsporing hanteert voor individuen die een toeslag vragen voor de hoge kosten van kinderopvang. Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom het kabinet bedrijven zo voor laat gaan op de inwoners van Nederland?

II Reactie van de Staatssecretaris

Uw Commissie heeft mij op 6 maart 2018 vragen gesteld over mijn brief van 16 februari 2018 over het rapport van de Nationale ombudsman: «Geen powerplay maar fairplay» (Kamerstuk 31 066, nr. 396). In mijn reactie zal ik de vragen per partij, in volgorde waarin ze gesteld zijn, beantwoorden. Voordat ik daartoe over ga, meld ik uw Kamer, zoals al eerder gedaan in mijn brieven van 10 november 2017 (Kamerstukken 31 066 en 31 322, nr. 387) en 16 februari 2018 (Kamerstuk 31 066, nr. 396), dat de door de Belastingdienst/Toeslagen gevolgde werkwijze in deze zaak ertoe geleid heeft dat ouders in financiële problemen zijn gekomen, mede omdat burgers geen concreet handelingsperspectief is geboden en bezwaarzaken te lang zijn blijven liggen.

De Nationale ombudsman heeft mij op 4 april jl. een brief gestuurd waarin hij schrijft ervan uit te gaan dat zijn eerdere aanbeveling over excuses aan ouders die overlast hebben ondervonden door de aanpak van de Belastingdienst zijn overgenomen. In mijn antwoord aan de Nationale ombudsman neem ik die aanbeveling als volgt over: ouders die in bezwaar/beroep zijn gegaan tegen de stopzetting van de kinderopvangtoeslag hebben of krijgen excuses aangeboden, ongeacht de uitkomst van hun bezwaar/beroep. Ouders die niet in bezwaar zijn gegaan wordt geen excuses aangeboden.

VVD

De leden van de VVD vragen om de stand van zaken bij de afhandeling van «individuele gevallen». Specifiek vraagt de VVD in hoeveel van de afgehandelde gevallen er sprake was een foute interpretatie. De actuele stand van zaken in dit dossier is als volgt:

  • Het aantal ouders dat in 2014 gebruik maakte van opvang door een gastouder die bemiddeld werd door het betrokken gastouderbureau bedroeg 235. De lopende toeslagen van deze 235 ouders zijn in 2014 gestopt. Bij 14 van de 235 ouders is de uitbetaling van de kinderopvangtoeslag na onderzoek door de Belastingdienst/Toeslagen hervat.

  • Van de overige 221 ouders hebben 166 ouders bezwaar aangetekend tegen de stopzetting, in een aantal gevallen gevolgd door (hoger) beroep. De overige 55 ouders hebben geen bezwaar aangetekend.

  • Op alle 166 bezwaren is inmiddels een beslissing genomen. In een aantal gevallen is dit gevolgd door (hoger) beroep. In 115 gevallen is de kinderopvangtoeslag over 2014 geheel of gedeeltelijk toegekend op grond van de beslissing op bezwaar, de uitspraak in beroep of op grond van ambtshalve toekenningen in gevallen waarin het bezwaar niet ontvankelijk was maar wel recht op kinderopvangtoeslag bestond. In 27 van de gevallen waarin bezwaar en eventueel beroep volledig zijn afgerond is vastgesteld dat er in 2014 geen recht op kinderopvangtoeslag bestond. Van de bezwaren is voor naar schatting maximaal tien gevallen de termijn nog niet verstreken waarbinnen beroep aangetekend kan worden. In 14 beroepszaken is er nog geen onherroepelijke uitspraak.

  • Bij de herbeoordeling zijn vijf gevallen waarvan eerder geoordeeld is dat in 2014 geen recht bestond op kinderopvangtoeslag, alsnog geheel of gedeeltelijk toegekend. Van deze vijf zijn eerder drie gevallen in bezwaar en één geval in beroep afgewezen. Deze afwijzingen vonden plaats vóór de uitspraak van de Raad van State van 8 maart 2017 op grond van de op dat moment bestaande jurisprudentie. Het eerder door mij gemelde aantal van vijf toekenningen na herbeoordeling is niet gewijzigd.

  • Samenvattend: 235 toeslagen zijn in 2014 gestopt, waarvan 14 toeslagen na onderzoek zijn hervat. Van de 221 in 2014 gestopte toeslagen zijn er op dit moment 120 na bezwaar, eventueel beroep en herbeoordeling alsnog geheel of gedeeltelijk toegekend. Van deze 221 staat in 77 gevallen vast dat er in 2014 geen recht op toeslag bestond. In 24 gevallen is er nog geen onherroepelijke uitkomst van de bezwaar- of beroepsprocedures.

In mijn brief van 16 februari 2018 (Kamerstuk 31 066, nr. 396) is vermeld dat in ongeveer de helft van de dossiers geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat. Op het moment van schrijven was bekend dat van de 221 ouders van wie de kinderopvangtoeslag in 2014 volledig gestopt is, 115 ouders geheel of gedeeltelijk recht hadden op kinderopvangtoeslag die zij toen ontvingen. Inmiddels is dit aantal door de afdoening van bezwaren en beroepen gestegen tot 120. Deze aantallen zijn exclusief de 14 ouders die in 2014 wel gebruik maakten van een gastouder die door het betrokken gastouderbureau bemiddeld werd en van wie de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag na onderzoek in 2014 toegekend en uitbetaald heeft.

Vervolgens vragen de leden van de VVD om in te gaan op de stappen die zijn gezet om een herhaling in de toekomst te voorkomen. De processen en handelwijze zoals in deze zaak werden toegepast, worden door de Belastingdienst/Toeslagen niet meer toegepast sinds juli 2016. Dit houdt in dat:

  • 1.toeslagen van burgers alleen nog worden gestopt nadat is vastgesteld dat er geen recht op de toeslag bestaat en dus pas nadat de burger de gelegenheid heeft gehad de benodigde bewijsstukken te overleggen,

  • 2.in de communicatie naar de aanvrager van een toeslag toe duidelijker wordt aangegeven waarom er geen recht op toeslag bestaat. Indien benodigde stukken door de aanvrager moeten worden overlegd, wordt duidelijker aangegeven welke stukken ontbreken of niet voldoen,

  • 3.er door de Belastingdienst/Toeslagen meer gestuurd wordt op een tijdige afhandeling van de bezwaarschriften, en

  • 4.aanvragers beter te woord worden gestaan indien zij vragen hebben over de status van een lopende procedure.

De leden van de VVD stellen ook de vraag over de wijze waarop burgers ten onrechte ontvangen toeslagen dienen terug te betalen. Voor alle toeslagen geldt hetzelfde terugvorderingbeleid. Een terugvordering kan in één keer worden voldaan of er kan gekozen worden voor een betalingsregeling van 24 maanden. Ook kan er een verzoek worden gedaan voor een betalingsregeling naar draagkracht waarbij rekening wordt gehouden met de betalingscapaciteit. Juridisch gezien kan een terug te betalen toeslag niet worden kwijtgescholden. Indien burgers niet beschikken over voldoende draagkracht om de (gehele) vordering te voldoen, worden er geen verdere invorderingsacties uitgevoerd voor het bedrag dat niet voldaan kan worden en wordt de toeslag uiteindelijk geheel of gedeeltelijk oninbaar geleden.

De leden van de VVD vragen naar de overwegingen van de Raad van State in de uitspraak van 8 maart 2017, om gedeeltelijke betaling in strijd te achten met de wet en vaste jurisprudentie.

In deze uitspraak geeft de Raad van State in rechtsoverweging 4.1.1 kort gezegd aan dat de volledige kosten van kinderopvang moeten zijn betaald om aanspraak te kunnen maken op kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen kan hier niet van afwijken.

De leden van de VVD-fractie vragen ten slotte om inzicht in aantallen excuses die aan ouders zijn aangeboden in deze zaak.

Aan ouders die in bezwaar zijn gekomen, worden excuses aangeboden. Dit betreft een groep van 166 ouders. Daarnaast worden ook excuses gemaakt aan ouders die een klacht hebben ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Aan 86 ouders zijn inmiddels door de Belastingdienst/Toeslagen mondeling dan wel schriftelijk excuses aangeboden. Voor eind mei zullen alle 166 ouders die in bezwaar zijn gegaan schriftelijk excuses hebben ontvangen van de Belastingdienst/Toeslagen.

CDA

De leden van de CDA-fractie hebben vragen gesteld waarom de kinderopvangtoeslag bij deze ouders niet tijdelijk is opgeschort, maar geheel is stopgezet, wat de concrete reden van de stopzetting was en waarom ouders zijn geblokkeerd. De leden van het CDA stelden ook de vraag of ouders in kennis gesteld zijn van deze blokkade en of ze bezwaar konden maken tegen deze blokkade. Tevens stelden zij de vraag wat de juridische verschillen tussen stopzetten en opschorten zijn en of er nog steeds toeslagen worden stopgezet in plaats van opgeschort.

In de door de Nationale ombudsman onderzochte gevallen is de toeslag stopgezet omdat het sterke vermoeden bestond van onrechtmatig gebruik van de kinderopvangtoeslag. Inmiddels is deze werkwijze aangepast. Een toeslag wordt nu alleen nog gestopt als is vastgesteld dat er geen recht bestaat op de toeslag. Om te voorkomen dat in bepaalde situaties de kinderopvangtoeslag ten onrechte wordt uitbetaald kunnen betalingen worden opgeschort. Bij opschorten is er twijfel over het recht op de toeslag, die is toegekend. De opschortfase is bedoeld om deze twijfel weg te nemen, bijvoorbeeld door toeslagontvangers om documenten te vragen waaruit het recht op de toeslag blijkt. Bij stopzetten is er naar de mening van de Belastingdienst/Toeslagen geen recht op toeslag. Toeslagontvangers worden (en werden) in alle gevallen bij voor bezwaar vatbare beschikking in kennis gesteld van het stopzetten of opschorten van de toeslag. Belanghebbenden hebben (en hadden) vervolgens de mogelijkheid een nieuwe aanvraag in te dienen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het ouders niet duidelijk had kunnen en hoeven zijn dat zij bezwaar hadden moeten maken indien zij het niet eens waren met de stopzetting van de kinderopvangtoeslag. Tevens vragen deze leden zich af sinds wanneer aanvragers door de Belastingdienst op de mogelijkheid gewezen worden op de mogelijkheid om in bezwaar te gaan en of de Belastingdienst de bezwaarclausule alleen in deze casus achterwege heeft gelaten. In aanvulling hierop vragen de leden van de CDA-fractie of de Belastingdienst bij opschortingen van toeslagen momenteel ook de motivatie toevoegt, zodat ouders gemotiveerd en niet alleen pro forma bezwaar kunnen maken.

Na een stopzetting of opschorting van een toeslag volgt er altijd een beschikking waarin de stopzetting of opschorting wordt gemotiveerd en waarin de bezwaarmogelijkheid wordt vermeld. Alle ouders van het desbetreffende gastouderbureau waarvan de toeslag is stopgezet hebben een voor bezwaar vatbare beschikking ontvangen. Voorafgaand aan de beschikking hebben deze ouders nog een brief ontvangen waarin werd aangekondigd dat de toeslag zou worden gestopt. Voor de goede orde merk ik op dat in deze brief geen melding wordt gemaakt van de bezwaarmogelijkheid.

De leden van de CDA-fractie constateren ook dat de betrokken vraagouders niet wisten welke documenten/bewijsstukken aan de Belastingdienst aangeleverd dienden te worden. Ze stellen de vraag of bij huidige opschortingen altijd wordt aangegeven welke gegevens de Belastingdienst nodig heeft om het recht op kinderopvangtoeslag te toetsen.

Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan de Nationale ombudsman van 7 november 2017 (bijlage bij Kamerstukken 31 066 en 31 322, nr. 387), wordt sinds juli 2016 specifiek aangegeven welke bewijsstukken nog ontbreken of niet voldoen, zodat daarover geen misverstand kan bestaan.

De leden van de CDA-fractie stellen vragen over of er signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik in deze casus waren en zo ja welke signalen dat waren. En of dit aan het gastouderbureau en de vraagouders kenbaar is gemaakt.

Er waren in deze casus inderdaad signalen over misbruik en oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag. Op basis van deze signalen is de Belastingdienst/Toeslagen een onderzoek gestart. De signalen waren onder meer afkomstig van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD). Vervolgens is er een nader onderzoek gestart vanuit een speciaal team van de Belastingdienst/Toeslagen en zijn er huisbezoeken bij gastouders afgelegd. De signalen zijn kenbaar gemaakt aan het gastouderbureau maar, uit privacyoverwegingen, niet aan de vraagouders.

De leden van de CDA-fractie vragen wat het voor ouders betekent die wel bezwaar hebben gemaakt, maar toch ten onrechte kinderopvangtoeslag hebben terugbetaald.

Wanneer bij de behandeling van een bezwaar of beroep blijkt dat de terugvordering onterecht is geweest maar de belanghebbende deze reeds heeft voldaan, wordt door Belastingdienst/Toeslagen een herziene toekenning van de kinderopvangtoeslag verstrekt. Het reeds door de belanghebbende teveel terugbetaalde bedrag zal dan, vermeerderd met de rente, aan de belanghebbende worden uitbetaald. Dit is ook het geval bij de belanghebbenden die reeds de terugvordering hadden voldaan en waarbij na de gedane herbeoordeling is geoordeeld dat er alsnog een (gedeeltelijk) recht op kinderopvangtoeslag bestaat. Deze personen zullen nog een herziene toekenning kinderopvangtoeslag ontvangen. Indien er door deze belanghebbenden reeds teveel terug betaald is, zal dit aan de desbetreffende persoon uitbetaald worden. Opgemerkt wordt dat wanneer er een herziene toekenning kinderopvangtoeslag wordt afgegeven, hierbij altijd rente vergoed wordt.

Deze leden vragen voorts wat ouders kunnen doen die ten onrechte zijn beschuldigd van opzet en grove schuld, maar hun bezwaar hebben opgegeven.

De betrokken ouder kan bij de Belastingdienst/Toeslagen aangeven waarom hij/zij het niet eens is met het eerdere besluit van de Belastingdienst/Toeslagen en een verzoek tot herbeoordeling van zijn dossier indienen.

De leden van de CDA-fractie hebben ook vragen gesteld over excuses die aan ouders zijn gemaakt en op welke wijze dat is gebeurd.

Ik betreur het dat ouders overlast hebben ondervonden door de wijze van stopzetten van de kinderopvangtoeslag in 2014, door de informatievoorziening die daarop volgde en door de te trage afhandeling van bezwaren.

Zoals hiervoor aangegeven in antwoorden op vragen van leden van de VVD-fractie is inmiddels aan 86 ouders excuses aangeboden naar aanleiding van de behandeling van klachten en beroepszaken. Alle 166 ouders die in bezwaar zijn gegaan zullen voor eind mei schriftelijk excuses hebben ontvangen van de Belastingdienst/Toeslagen.

De leden van de CDA-fractie hadden twijfels over de genoemde aantallen ouders in de brief van 16 februari 2018 (Kamerstuk 31 066, nr. 396), ook in relatie tot eerder genoemde aantallen in antwoorden op Kamervragen van het lid Omtzigt hierover (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2720). Ik zal de verschillen hieronder toelichten.

De genoemde aantallen uit de brief van 16 februari 2018 (Kamerstuk 31 066, nr. 396) komen uit de populatie waarnaar in 2014 het onderzoek is verricht. Bij een aanvraag kinderopvangtoeslag moeten de vraagouders opgeven welke gastouder zij gebruiken voor de opvang en niet via welk gastouderbureau de opvang loopt. Dit laatste is ook niet direct nodig, omdat het feit dat een gastouder geregistreerd is immers al aangeeft dat sprake is van een relatie met een geregistreerd gastouderbureau. Een gastouder kan echter opvang verzorgen via meerdere gastouderbureaus. Het is om die reden voor Belastingdienst/Toeslagen niet direct inzichtelijk welke vraagouder via welk gastouderbureau opvang afneemt.

Om de onderzoekspopulatie vast te stellen, is daarom gekeken welke gastouders bij het desbetreffende gastouderbureau aangesloten waren in de jaren 2012 tot en met 2014. Vervolgens is gekeken welke vraagouders de desbetreffende gastouders hebben opgegeven bij hun aanvraag en wijzigingen kinderopvangtoeslag. Hieruit kwam een onderzoekspopulatie van 302 vraagouders over de periode 2012 tot en met 2014 waarvan er 235 kinderopvangtoeslag in 2014 ontvingen. Wegens deze wijze van selecteren is het onvermijdelijk dat er vraagouders in de onderzoekspopulatie terecht zijn gekomen die in een of meerdere jaren opvang afnamen via een ander gastouderbureau.

Tot slot hebben de leden van de CDA-fractie vragen over de procedure rondom de schadevergoeding. Zij constateren dat door de stopzetting van kinderopvangtoeslag de financiële werkelijkheid voor ouders veranderd is en dat het ingewikkeld is om die werkelijkheid te vergelijken met de fictieve situatie dat de toeslag niet zou zijn stopgezet om zo de schade te bepalen. Zij doen daarbij een oproep om verzoeken tot schadevergoeding eerlijk te beoordelen, gelet op het feit dat het voor ouders wiens jarenlange conflict met de Belastingdienst eindelijk geëindigd is een grote stap is om weer te gaan procederen.

Het staat een ieder die van mening is dat de Belastingdienst/Toeslagen jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld vrij een verzoek om schadevergoeding in te dienen. Dergelijke verzoeken worden zorgvuldig behandeld met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving. Voor gevallen waarin sprake is van vertraging in de voldoening van een geldsom heeft de wetgever het door de leden van de CDA-fractie geschetste probleem onderkend en gekozen voor een zogenaamd fixatiesysteem. In beginsel geldt dat schadevergoeding, die verschuldigd is wegens de vertraging de voldoening van een geldsom, bestaat uit de wettelijke rente. Dit betekent dat met de vergoeding van de wettelijke rente geacht wordt dat alle schade, ontstaan door vertraging in de voldoening van een geldsom, is voldaan. De vraag of de daadwerkelijk geleden vertragingsschade nihil, minder of meer is, speelt dan ook geen rol.

Ik merk daarbij op dat de ouders die het gelijk aan hun zijde hadden de verschuldigde rente direct met de beslissing (op hun bezwaar) van de Belastingdienst/Toeslagen vergoed hebben gekregen. Ik verwacht dan ook dat veel ouders het door de leden van CDA-fractie gevreesde verder procederen bespaard zal kunnen blijven.

Groen Links

De leden van de fractie van Groen Links hebben vragen gesteld over de voortgang van het afhandelen van dossiers.

Voor de stand van zaken bij de afhandeling van de dossiers verwijs ik naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD hierover.

Deze leden van Groen Links vragen zich voorts af hoe de nieuwe strategie van meer vertrouwen in de burgers zich tot het staande beleid van de Belastingdienst verhoudt bij gevallen waar burgers niet kunnen voldoen aan hun betalingsverplichtingen.

Het beleid van de Belastingdienst/Toeslagen is zodanig dat als burgers niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen, zij een betalingsregeling naar draagkracht kunnen aanvragen. Hierbij wordt dan rekening gehouden met de betalingscapaciteit en de beslagvrije voet. Dit beleid wordt sinds de invoering van het toeslagensysteem gehanteerd.

Tot slot vragen de leden van Groen Links zich af of de Belastingdienst inmiddels voldoet aan het verzoek van de motie van het lid Snels c.s. (Kamerstuk 34 785, nr. 46) om de beslagvrije voet bij elke vorm van invordering te respecteren.

Voor het bevestigende antwoord op deze vraag verwijs ik deze leden naar mijn brief van 5 april jl.2 aan de Tweede Kamer waarin onder meer wordt ingegaan op deze motie.

SP

De leden van de SP-fractie vragen zich af of het hersteltraject dat de Belastingdienst voor deze groep ouders is gestart niet meer kost dan een coulanceregeling voor deze groep.

Een coulanceregeling is binnen de wettelijke regels niet mogelijk. Een afweging tussen de kosten van een hersteltraject en een coulanceregeling is dus niet aan de orde. Van belang is dat de wet bij iedereen op de juiste wijze wordt toegepast.

De leden van de SP-fractie vragen zich voorts af wat er is geleerd van het rapport van de Nationale ombudsman.

De aanbevelingen die de Nationale ombudsman in zijn rapport heeft gedaan zijn door de Belastingdienst/Toeslagen overgenomen.

Tot slot merken de leden van de SP-fractie op dat het beschamend is voor Nederland dat zij enerzijds de rode loper uitrolt voor multinationals die via allerlei constructies fors minder winstbelasting betalen, omdat zij hun grondslag ernstig kunnen verkleinen, en anderzijds een onevenredige opsporing hanteert voor individuen die een toeslag vragen voor de hoge kosten van kinderopvang. Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom het kabinet bedrijven zo voor laat gaan op de inwoners van Nederland?

Om het draagvlak voor inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de toeslagen, in stand te houden, vindt het kabinet het van belang dat misbruik en oneigenlijk gebruik wordt bestreden. Tegelijkertijd zet het kabinet in op de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van belastingwetgeving. De Belastingdienst probeert daarbij belanghebbende de aandacht te geven die hij verdient ongeacht of het een natuurlijk persoon of bedrijf betreft.

Bron : Rijksoverheid